3.13.2 Onderhoud brandveiligheidsinstallaties

Brandmeld-/ontruimingsalarminstallatie

Deel 1 van de norm NEN 2654 geeft aan wanneer en welke controles moeten worden uitgevoerd.

Maandelijks moeten de volgende controles worden uitgevoerd

A. Visuele controle
Een visuele controle van de brandmeldcentrale en de eventueel aanwezige nevenpanelen en/of brandweerpanelen omvat:

  • de bereikbaarheid;
  • de aflezing van de brandmeldcentrale en panelen;
  • de goede werking van de optische indicatoren (LED’s)
    door middel van het bedienen van de ‘ledtest’-functie (dit kan een toets of een menugestuurde handeling zijn afhankelijk van fabricaat en type).

B. Het controleren van de doormeldfunctie voor brandmeldingen
Maandelijks moet worden gecontroleerd of een brandmelding ook daadwerkelijk op de brandweerpost (Regionale Alarm Centrale) wordt ontvangen. Het is noodzakelijk dat, voordat deze controle uitgevoerd wordt, de brandweerpost hierover wordt geïnformeerd.

C. Het controleren van de doormeldfunctie voor storingsmeldingen
Storingsmeldingen van de brandmeldinstallatie moeten naar een 24 uur bezette post worden doorgemeld. In de regel worden storingen doorgemeld naar een particuliere alarmcentrale (PAC). Ook zijn er verschillende brandweerposten (RAC) die de storingsmeldingen van de brandmeldinstallatie accepteren. Het is noodzakelijk dat, om een controle van een storingsmelding vooraf aan de betreffende PAC of RAC te melden.

Opmerking:
Indien de eigen organisatie beschikt over een 24 uur bezette post van waaruit actie kan worden ondernomen op een storingsmelding, is er geen doormelding van de storing naar een externe post noodzakelijk.

Controles na vier en acht maanden
De beheerder moet vier en acht maanden na de jaarlijkse controle en het onderhoud door het branddetectiebedrijf/onderhouder de volgende controles uitvoeren.

A. Visuele controle
Controleer visueel of:

  • de handbrandmelders goed bereikbaar zijn;
  • de afstand tussen de automatische melders en delen van de inventaris groter is dan 30 cm;
    De melders moeten zo zijn aangebracht dat zij, horizontaal en verticaal, gemeten, niet dichter dan 33 cm in de buurt van inventaris en/of goederen komen (stellingen en dergelijke). Dit geldt overigens niet indien de automatische melders onder verhoogde vloeren en boven verlaagde plafonds zijn aangebracht.
    Dit geldt overigens niet indien de automatische melders onder verhoogde vloeren en boven verlaagde plafonds zijn aangebracht.
  • de automatische melders minimaal 50 cm van een wand zijn aangebracht. Dit geldt uiteraard niet indien de te bewaken ruimte (smalle gang, energieschacht of iets dergelijks) smaller is dan 1 meter. Indien zich aan het plafond obstakels bevinden die meer dan 15 cm onder het plafond reiken, moeten deze    obstakels, voor deze eis, als wanden worden aangemerkt.
  • alle brandmelders naar behoren kunnen functioneren. In de praktijk wil het nog weleens voorkomen dat automatische melders zijn afgeplakt of voorzien zijn van een plastic zakje of bekertje.

B. Veranderingen
Veranderingen van bouwkundige aard, alsook veranderingen in het gebruik van de ruimte of van andere technische installaties, kunnen sterk van invloed zijn op de goede werking van de brandmeldinstallatie.
Controleer of:

  • er in de beveiligde ruimten veranderingen in het gebruik of inrichting hebben plaatsgevonden;
  • er in de beveiligde ruimten bouwkundige wijzigingen hebben plaatsgevonden;
  • het alarmorganisatieplan nog voldoet aan de huidige voorzieningen;
  • het bedieningsvoorschrift, de installatieplattegronden, blokschema’s, functiematrix en dergelijke nog overeenstemmen met de werkelijke situatie.

C. Controle meldfunctie van alle meldgroepen
Betreft een test waarbij van elke groep van de brandmeldcentrale een handbrandmelder of automatische melder in alarm wordt gebracht en wordt gecontroleerd of de akoestische en optische signalering op de brandmeldcentrale correct functioneert en of de afsteltoets voor het akoestisch signaal goed werkt.

D. Controle werking van uitschakeling meldergroepen
Het uitschakelen van groepen kan, afhankelijk van fabricaat en type, door middel van een toets of met behulp van het menu worden uitgevoerd. Controleer voor elke meldergroep of de optische indicatiefunctie uitgeschakeld wordt geactiveerd. Schakel alle groepen weer in. Voor aanvang van de controles wordt geadviseerd om de sturing van de doormelding brand/storing en de sturingen van de brandbeveiligingsinstallaties uit te schakelen. Na het testen van de brandmeldinstallatie en het herstellen van de rusttoestand moet de brandweer- en storingsmeldpost geïnformeerd worden dat de test gereed is.

Certificering jaarlijks of driejaarlijks
Een inspectiecertificaat heeft een geldigheidsduur van drie jaar. Indien op grond van artikel 6.20, eerste lid, van het besluit doormelding verplicht is naar de RAC, is de geldigheidsduur één jaar.
Zie voor de verplichting van doormelding 3.3.2 tabel 2.

Rookmelders

Alle voorgeschreven rookmelders in woningen moeten afhankelijk van de rookmelder in elk geval iedere 10 jaar vervangen worden.

Welk onderhoud moet worden gepleegd is eveneens afhankelijk van de rookmelder. Zie daartoe de bij de rookmelder behorende productomschrijving.

Geadviseerd wordt om de buitenzijde van de rookmelder elke maand stofvrij en schoon te maken met gebruikmaking van een stofzuiger of een vochtig doekje. Zo wordt in elk geval de kans verkleind dat de sensor in de rookmelder vals alarm geeft. Ook is het belangrijk dat de melder periodiek, liefst elke maand, getest wordt. Dit soort ‘klein onderhoud’ mag ook de huurder worden opgedragen.

Rook- en warmteafvoerinstallatie en sprinklerinstallatie
De aanwezige rook- en warmteafvoerinstallaties en sprinklerinstallaties zijn in het merendeel van de gevallen aanwezig op basis van gelijkwaardigheid.

D.w.z. aangezien er óf:

  • een groter brandcompartiment aanwezig is dan ingevolge de prestatie-eis opgenomen in het Bouwbesluit toelaatbaar is (daarvan is bij woongebouwen niet snel sprake);
  • langere loopafstanden aanwezig zijn dan ingevolge de prestatie-eis toelaatbaar (bijvoorbeeld bij de aanwezigheid van een atrium in een woongebouw);
  • het gewenst is om een besloten ruimte zoals een atrium bij brand een niet besloten ruimte te laten zijn.

Indien een automatische blusinstallatie of een rookbeheersingssysteeminstallatie verplicht is, is ook een jaarlijkse controle door een gecertificeerd bedrijf noodzakelijk.

Zie hiertoe artikel 6.32 Bouwbesluit:

  1. Een bij of krachtens de wet voorgeschreven automatische brandblusinstallatie is voorzien van een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV- inspectieschema Vast opgestelde Brandbeheersings- en Brandblussystemen.
  2. Een bij of krachtens de wet voorgeschreven rookbeheersingsinstallatie is voorzien van een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Rookbeheersingsinstallaties.